Pleidooi voor grilligheid
Een verhaal over een 'visie op zelfsturing' en wat je dan niet moet vergeten
In de onlangs gevormde gemeente Beekdaelen in Limburg willen ze serieus werk maken van het herverdelen van zeggenschap tussen de gemeente en de gemeenschap. Ik mocht daar voorafgaand aan de fusie een verhaal houden voor bestuurders, inwoners, politici en ambtenaren. Mijn verhaal heette Pleidooi voor grilligheid en hieronder vind je de tekst.
Mag ik even handen zien: wie stemt er hier? Wie zit er hier bij een of andere vereniging? En wie doet wel eens het fietslampje uit van een andere fiets in de stalling? Wie van u past wel eens op andermans kinderen? Wie regelt er wel eens wat voor de buurt? Raapt zwerfvuil op? Schrijft een ingezonden brief naar de krant? Of dient er wel eens ergens een klacht in?
En kunt u dat een beetje? Zo helemaal zelf bedenken wat u dan wilt, en wat u dan doet?
Fijn.
Maar bent u daar ook een beetje consequent in? Dat u dat wel een beetje binnen uw kaders doet? En u uw SMART-indicatoren daar wat op monitort? Of doet uw man dat bij u, dat monitoren?
Kunt u aantonen, liefst een beetje SMART dus, dat u te vertrouwen bent, met al die macht over uw eigen leven, al dat burgerschap?
Ja, u lacht, maar het is echt heel belangrijk dat u hierover nadenkt.
Want straks ligt er een visie op zelfsturing, en daar volgt dan natuurlijk beleid op zelfsturing uit, en allerhande uitvoeringsprogramma’s rond zelfsturing. En dan moet u met uw goede gedrag daar wel een beetje in gaan passen.
Want anders… Tja, anders wat eigenlijk? Anders [dreigende muziek]… krijgt u geen subsidie?
Er is iets meer aan de hand. Ik noemde mijn bijdrage ‘Een pleidooi voor grilligheid’.
Wat ons burgergedrag in het publieke domein drijft, ís heel erg grillig. Liefde, ergernis, enthousiasme, aardige mensen, een akelig probleem, opkomende verveling… noem maar op, het speelt mee. Wat ons mensen drijft, verschilt bovendien van dag tot dag, van uur tot uur.
Wij kunnen ons voorstellen dat een beleidsmaker daar tureluurs van wordt en grijpt naar middelen om orde in onze chaos te brengen.
En dan krijg je zelfsturingsbeleid.
Begrijp me niet verkeerd: ik vind het heel gezond dat u nadenkt over hoe u zich als nieuwe gemeente tot de gemeenschap moet verhouden. Als u het contact tussen mensen en de overheid wilt ordenen, is dat immers ingewikkelder dan ooit. Want een rechtvaardige, legitieme overheid — en helpt om het hier over de staat te hebben — is het tegenovergestelde van grillig.
De staat is ‘statisch’ in de goede zin van het woord: betrouwbaar, voorspelbaar en kenbaar, traag en doordacht reagerend. De grillige gemeenschap en de statische staat beter op elkaar laten aansluiten, dat is, neem ik zo maar aan, een subdoel van uw visie op zelfsturing.
Maar ik wil daarbij wel graag de verhoudingen netjes houden. Ik zeg het nog maar eens: wij burgers zijn er niet om bestuurlijke ambities te helpen verwezenlijken, als we daar niets voor voelen. Onze bijdrage moet passen in ons participatierepertoire. Wij zijn de baas over ons publieke leven, niet de instituties.
Wij burgers, en dan heb ik het nadrukkelijk ook over u allemaal, zijn immers prima in staat om over onze eigen gedrag te oordelen. Over of wij ervoor willen kiezen om thuis “partner” of “moeder van” te zijn, of om naar buiten te stappen en een bijdrage te leveren aan de gemeenschap — als burger, buurvrouw, politicus, ondernemer, werknemer, klant, vrijwilliger, bestuurslid of deelnemer.
Wij zien daarbij de instituties niet als doel, maar als middel om de kwaliteit van ons gezamenlijke leven te verbeteren. En we zijn best bereid om een deel van dat leven te wijden aan de instituties door middel van belasting betalen, stem uitbrengen, raadslid zijn, maar ook: door actieve participatie in beleidsprocessen en zo nu en dan de publieke zaak actief dienen, met onze buren, en een hark, in ons gemeenschappelijke groen, geheel zelfsturend.
***
De overheid kiest er echter soms voor om ons burgers als ‘middel’ te zien om de legitimiteit en de kwaliteit van beleid te verbeteren. Om de burger te benutten om het vertrouwen in de instituties mee op te bouwen. Als het ultieme doel.
Schiet nou op, daar zijn we niet voor.
En het is vanuit het perspectief van burgers ook helemaal niet altijd verstandig om vertrouwen in de overheid te hebben. Want vertrouwen in je buurvrouw, of zelfs in een integere politicus, dat is andere koek dan vertrouwen in schuldsanering, de gemeenteraad of de woningcorporatie die je huis wil slopen.
Dan past gezond wantrouwen. Wantrouwen is gezond als de ander macht heeft om je leven op zijn kop te zetten. Je kunt de overheid vertrouwen als er voor jou niet zo veel op het spel staat en als je voldoende invloed hebt als het mis gaat.
Vertrouwen in de instituties is daarom een luxe-artikel. Het geldt lang niet voor iedereen. Dat weten democraten maar al te goed. Onze democratische ‘checks and balances’ zijn immers ontworpen om gezond wantrouwen en tegenmacht vorm te geven.
Maar als je niet uitkijkt, komt er in de visie op zelfsturing juist te staan onder welke omstandigheden en binnen welke kaders burgers te vertrouwen zijn met de publieke zaak.
Wanneer de overheid kan ‘loslaten’. In vertrouwen. Maar daar zijn die checks and balances niet voor.
***
Woorden zijn belangrijk. De titel “visie op zelfsturing” is paradoxaal en ik denk dat ik zelf voor een andere titel zou kiezen. Ik ben er nog niet uit wat die moet zijn, maar het zou iets kunnen zijn als: een kijk op bemoeien en bekommeren.
Iets wat in elk geval gaat over het handelen van de gemeente, de staat, de overheid, en nadrukkelijk niet over het handelen van loslopende burgers waar je als je niet uitkijkt een classificatie voor gaat ontwerpen om ermee te kunnen dealen.
***
Ook zou ik met de ‘visie op zelfsturing’ willen beogen dat de grilligheid van mij, van ons, de grilligheid die ons mensen maakt en geen eendimensionale wezens, ten volle tot zijn recht kan blijven komen.
Ik denk dat het werk dan is: bouwen aan een stevige buffer tussen de privé-sfeer van een ieder en de staat (en waar nodig trouwens ook de markt). En werken aan een betere machtsbalans – macht én tegenmacht.
Ik denk dat we die buffer bouwen in wat we dan noemen de publieke sfeer. Die meer van ons is, dan van de staat. Of zou moeten zijn.
In die sfeer kunnen we bepalen hoe we de instituties zo moeten organiseren dat de machtsbalans op orde is. Noem het governance, voor mijn part. Dat is aan van ons, de gemeenschap, niet aan de staat, om te bepalen. (Overigens mogen we dan aan bestuurders en ambtenaren best vragen om het voor ons te regelen en doen, natuurlijk).
Ik verzeker u dat je burgers in principe heel goed kunt toevertrouwen om de regie in de publieke sfeer en over de staat te voeren. Want of het nu gaat om de markt, de staat of onze clubjes, bestuurtjes en verenigingen: wij burgers benutten die instituties om ons goede leven mee vorm te geven. Zoals ons dat goeddunkt.
Ik ook. Grillig als ik ben, met al mijn nukken, luimen, lol en lelijkheid.
De staat, dat vinden zelfverzekerde, gezonde, genetwerkte, witte ‘intiatiefnemers’ zoals ik, maar dat vinden vast ook mensen die in alle schemaatjes het tegenovergestelde zijn van mij, moet dan ook de neiging bedwingen om voor burgers te bepalen wat goed burgerschap is. Wanneer wij burgers ‘toe zijn aan zelfsturing’.
Wij bepalen zelf wel waar we het samen doen met elkaar.
Wij burgers kunnen onderling namelijk prima omgaan met onze grilligheid. En met ons algemeen belang.
***
Tegelijkertijd hebben wij burgers wel een probleem voor onszelf gemaakt.
Geheel zelfsturend als we zijn, hebben we er – blijkbaar – voor gekozen zo’n beetje ons hele burgerschap over te laten aan de staat.
Die nu hier in Limburg, maar elders in ons land kunnen ze er ook wat van, een visie op ons democratisch gedrag aan het ontwikkelen is.
We staan voor de uitdaging onze democratie te revitaliseren, en daarvoor moeten we werken aan een gezonde publieke sfeer, de buffer tussen ons en de staat en de markt. Maar daarvoor missen we passende vormen in ons publieke domein.
Want wie heeft er hier onlangs nog een buurtvereniging opgericht, of een woningbouwvereniging? Of geprobeerd te participeren bij de Nationale Spoorwegen..? Of wie heeft er de laatste tijd nog geprobeerd grip te krijgen op iets als “passend onderwijs” via de medezeggenschapsraad van je eigen schooltje?
Met wie moet je dan samen optrekken?
Op die paar pessimistische dagen per jaar die ik mezelf toesta zie ik in in dat publieke domein enkel een grote verrommelde, technocratische en onthechte kluwen waar zeggenschap van de mensen om wie het gaat, burgers, nauwelijks tot zijn recht komt.
Als we het systeem van checks and balances in onze democratie willen verbeteren – en dat willen we, want aan democratie moet je dagelijks onderhoud verrichten – lijkt het alsof alleen de staat zelf daarvoor de collectieve actie kan doen.
Een catch 22.
En nu ik bij u, als medewerkers van de staat, pleit voor het verstevigen van de publieke sfeer, draag ik aan die catch 22 toch ook weer een beetje bij. Dat frustreert me enorm, maar ook ik moet roeien met de riemen die we hebben. En dan kan ik hier in elk geval roepen welke kant we wat mij betreft op zouden moeten roeien.
Waar moeten jullie dan heen roeien, wat mij betreft? Wat zou dan het doel moeten zijn van jullie ‘visie’?
Ik zeg: het verhogen van de democratische kwaliteit in jullie gemeenschap.
En ik roep vooral de volksvertegenwoordigers daartoe op.
Wanneer jullie jezelf deze opdracht geven, werk je aan een stevige publieke sfeer waarin burgers de instituties van criteria en controle voorzien.
Dat biedt dan ook een stevig fundament voor het ontwerpen en uitvoeren van allerlei communicatie- en participatie-processen en -vormen. Het biedt een invalshoek om kritisch te kijken naar bestaande en nieuwe werkvormen en instrumenten. Ook weer: noem het maar governance.
‘Verandering’ is dan geen doel op zich; versterken van de democratie wel.
Zelfsturing is dan geen doel, maar een sine qua non.
We hebben dan wel iets nodig om iets zinvols te kunnen zeggen over die democratische kwaliteit. Iets dat verder gaat dan ‘het was niet representatief’ of ‘de communicatie was niet in orde’ of ‘ze luisteren niet naar ons’.
Daarvoor hebben we iets handigs in onze keukenla liggen: diezelfde democratie. Als richtlijn voor processen, als richting voor verbetering. Stel steeds de vraag: wordt het er democratisch beter op?
***
En ik had het al aangekondigd: vanaf hier is het voor bestuurskundigen wat geeuwen want die wisten dit al lang. Maar voor mij, die achter deze handige criteria kwam ná acht jaar raadslidmaatschap en een paar jaar initiatiefnemer zijn in mijn eigen stad… ik deel het graag.
Ik neem zo maar aan dat jullie visie op zelfsturing moet leiden tot nieuwe, betere vormen en een andere manier van werken van de gemeente. Ik zie klankborden en panels, boards, adviesraden, wijkcoöperaties, voor me en denk ook aan ‘gewoon’ de inspraak en het besluit in de gemeenteraad: allemaal vormen waarmee je de zeggenschap en invloed van mensen op de publieke zaak, vorm kunt geven.
Vraag daarvan: maken die het er democratisch beter op?
Wanneer we routines en momenten toetsen op hun bijdrage aan de democratische kwaliteit, dan volgt daaruit direct de vraag: maar wanneer vinden we het eigenlijk ‘democratisch’? Om vanuit dat perspectief naar contactmomenten en -manieren te kijken, kun je de democratische bril opzetten.
Kijk je door de Democratische bril dan zie je een aantal knoppen om aan te draaien om een proces ‘democratischer’ te maken. Naarmate je aan die waarden meer recht doet, mag je een vorm of proces democratischer noemen. Met die bril op, kijk je met de volgende criteria (die niet uitputtend zijn):
inclusie: is deze vorm zo toegankelijk mogelijk voor betrokkenen? wordt er in het meerderheidsbesluit rekening gehouden met de minderheid? kunnen we er allemaal mee leven wat er gebeurt?
deliberatie: is deze manier van gesprek, discussie en besluitvorming goed? hebben we het over hetzelfde? zitten we met elkaar op hetzelfde informatieniveau?
transparantie: is het transparant wie, wanneer, waar en hoe over spreekt en besluit? wie er aan welke tafel kruipt om invloed uit te oefenen?
efficiency: hoeveel geld, tijd en energie vraagt het? zijn we zuinig met belastinggeld en met de tijd van inwoners en ambtenaren? en ook: doen we niet meer dan nodig?
democratische vaardigheden: is de toerusting van de deelnemers op orde, is iedereen voldoende in staat om mee te doen, verantwoordelijkheid te dragen voor het gezamenlijke besluit en de uitvoering ervan? wat moeten we daarvoor doen of laten?
zeggenschap: zijn de checks & balances op orde (macht en tegenmacht), (hoe) gaat verantwoordelijkheid samen met zeggenschap? wie bepaalt de agenda? wie hakt een knoop door of kan de stekker eruit trekken?
Soms versterken waarden elkaar, soms zijn ze tegengesteld en werken ze elkaar zelfs tegen. Bijvoorbeeld de waarde ‘inclusie’ (zo veel mogelijk verschillende mensen betrekken) en de waarde ‘efficiency’ (zuinig zijn met tijd en/of publiek geld) staan vaak op gespannen voet. De waarden zijn zeker geen ‘turf-lijstje’, maar ingrediënten van democratie die we steeds opnieuw moeten mengen, in het besef dat het nooit allemaal 100% kan zijn.
***
Jullie willen echt aan de slag, hier. En dat moet ook. Niet met een oproep tot vertrouwen in medeburgers of de overheid. Ook niet met een oordeel over (of visie op voor mijn part) zelfsturing.
Maar met democratisch verbeteren: heldere regels, inclusie, tegenmacht, transparantie, duidelijkheid over wat van de markt is en wat van de overheid, ruimte voor burgerschap. (Mede)zeggenschap die recht doet aan verantwoordelijkheden voor het lukken van dingen. Passende governance.
Een visie waarin iets staat dat helderheid geeft over hoe de staat, de overheid, de gemeente dat gaat doen en die dat min of meer voorspelbaar maakt.
Wij burgers smachten ondertussen naar politici die zich als volksvertegenwoordiger en dus met een beetje gezond wantrouwen met de staat bemoeien – en met alle publieke instituties die we met elkaar naast en rond die staat gebakken hebben! Van schoolbestuurderskoepel tot ziekenhuis, van subsidie-uitdeler tot woningcorporatie, van NS tot gemeente, van ministerie tot wijkorgaan.
Naast burgers gaan staan, daarmee de publieke sfeer meteen al verstevigend, en dan — het grote werk — aan de slag.
Ontrommel die instituties. Orden ze, verhelder ze. Maak ze beter beïnvloedbaar voor loslopende burgers. Maak ze voorspelbaar. En maak ze democratischer.
Dan regelen wij het verder wel met onze buurvrouwen. En dat mag u dan best zelfsturing noemen.
Misschien heb ik dan de nieuwe titel toch:
Maak geen visie op zelfsturing.